Hugo van Look (1960) illustreerde mijn boeken over Ridder Wout en Rik en Keesie Kippenkop. Hoe leerde hij tekenen? Wat was vroeger zijn favoriete kinderboek? En wat is zijn lievelingskleur?
Tekenaar. Dat was voor mij heel logisch en natuurlijk.
Mijn vader was bakker. Als hij brood maakte, rolde hij het deeg uit op een grote blauwzwarte steen die hij bestrooid had met bloem. Ik trok graag zwarte lijnen door de witte bloem. Op die manier tekende ik figuurtjes en oefende ik eindeloos met lijnen en vormen.
Ik tekende ook veel op papier. Mijn opa en oma hadden een drukkerij en brachten vaak papierresten mee. Door die enorme overvloed aan papier kon ik zonder remmingen voluit tekenen. Ik tekende alles wat er in mij op kwam.
Ik doe dat nog steeds. Als ik ergens moet wachten, in de wachtkamer bij de dokter of in de rij bij de supermarkt, dan pak ik mijn tekenboekje uit mijn broekzak en teken ik wat ik zie.
Ik was een groot van van Richard Scary. Al die dierendingen vond ik zo grappig. Dieren die in auto’s reden en in steden leefden. Het was een complete mensenwereld, gevuld met dieren. Ik tekende dat als kind graag na.
Mijn moeder zei: ‘Als je zo graag tekent, ga dan maar naar de kinderacademie.’ En dus ging ik elk weekend naar het Sint Michielscollege in Brasschaat, waar ik tekenles kreeg.
Toen ik een jaar of 17 was, ben ik Animatie gaan studeren in Antwerpen. Daarna werkte ik een tijd lang als animator bij een tekenfilmstudio. Ik heb toen nog een prijs gewonnen op een filmfestival in Brussel. Helaas ging de studio failliet en toen ben ik boeken gaan illustreren.
Later was ik vooral verzot op William Steig, Quentin Blake (de illustrator van Roald Dahl), Saul Steinberg. Ik hou ook erg van de grappige cartoons van de Franse tekenaar Jean-Jacques Sempé. Ik hou van tekeningen met humor. Ik hou van mooie decors en komische verbeelding.
Ik teken overal. Ik heb mijn schetsboekje altijd bij me en dan teken ik alles wat ik zie en wat er in mij op komt. Als ik aan een kinderboek werk, zit ik meestal in mijn atelier. Ik heb een klein huisje in de tuin waar ik werk. Dat is fijn, want dan kan ik me goed concentreren. Als je thuis bent roepen er duizenden dingen om aandacht.
Bij de eerste lezing teken ik meteen de ideeën die als eerste bij me bovenkomen. De eerste ideeën zijn vaak het best. Die schetsen stuur ik naar de auteur en de uitgever. Die kijken ernaar en beoordelen of het klopt met het verhaal.
Als het allemaal goed is ga ik de schetsen uitwerken. Ik probeer zo dicht mogelijk bij die eerste schetsen te blijven. Als je het te vaak opnieuw doet, verliest het zijn spontaniteit. Dan wordt het te gemaakt.
De schetsen maak ik op gewoon A4 papier. Ik werk dan met een pot inkt en een scherpe pen. Ik lees de tekst eerst goed en tijdens het lezen begin ik al meteen beelden te schetsen bij de grappigste zinnen.
Als ik de schetsen uitwerk, doe ik dat dikwijls op de lichtbak. Dan trek ik de schetsen over met een zwart potlood. Daarna kleur ik ze in met aquarelverf. Ik kleur ook wel eens digitaal op de computer, maar ik heb meer plezier als ik met kwast op papier werk. Ik heb dan op het eind van de dag ook minder last van vermoeide ogen.
Ik teken graag dieren. Ik vond die hondjes in De jeukpoederfabriek heel leuk om te doen. In de ridderverhalen over Wout en Rik vond ik het ook leuk om monsters, ridders, heksen en bossen te tekenen. Bomen vind ik prachtig om te tekenen. Ik hou van rare zeedieren en allerlei soorten fantasiewezens. Onlangs tekende ik fabeldieren voor Dolfje Weerwolfje (Wondernacht). Een minotaurus, een centaur, een eenhoorn, een zeemeermin. Ontzettend grappige dieren.
Ik heb een paar keer een voetbalboek geïllustreerd en dat vond ik moeilijk. De sportwereld heeft minder fantasie. Ik hou van sprookjeswerelden. Als een verhaal zich in het heden afspeelt en weinig fantasie heeft, vind ik het minder boeiend en daardoor lastiger om te illusteren.
Tijdens het schetsen teken ik het liefst uit mijn hoofd. Soms kan een voorbeeld zo sterk zijn, dat het je fantasie beperkt. Dan gaat het ten koste van je creativiteit.
Bij sommige onderwerpen doe ik wel onderzoek. Bijvoorbeeld bij De jeukpoederfabriek. Ik had nog nooit eerder een fabriek getekend. Dus ging ik op zoek naar plaatjes van fabrieken. Ik kijk het liefst in oude encyclopedieën en boeken uit de bibliotheek.
Als ik aan het lezen ben, zet ik geen muziek op. Ik probeer dan zo zuiver mogelijk met de tekst te werken, zodat mijn ideeën niet beïnvloed worden door de muziek.
Als ik uren heb zitten tekenen aan een bureau, zet ik soms dansmuziek (BBC radio 6) op om een beetje in beweging te komen. Dan doe ik wat oefeningen en soms zing ik mee.
Als het schetswerk klaar is en de tekeningen staan in goede lijnen op papier, dan kun je muziek opzetten tijdens het schilderen. Dan is het niet storend. Ik luister dan naar klassieke muziek of jazz. Ik luister graag naar Rai Radio 3, een Italiaanse radiozender. Ik hou van Italiaans en probeer die taal ook te leren.
Dat hangt af van het aantal pagina’s. En van de wens van de uitgever. Moet er op elke bladzijde een plaatje? Of alleen bij elk hoofdstuk?
Ik maak altijd eerst de cover. De uitgever heeft die een half jaar van te voren al nodig voor de catalogus. Er is dan vaak alleen nog maar een titel en dat maakt het lastig om een beeld verzinnen. Vaak praat ik dan met de auteur om erachter te komen wat voor verhaal die in zijn hoofd heeft.
Als het verhaal klaar is, kan ik echt beginnen met illusteren. Meestal ben ik daar wel twee of drie maanden mee bezig.
Geel.
Ik wil nog wel eens gulzig bibliotheekboeken meepakken. Als ik dan terugga naar de bibliotheek met een grote tas vol boeken, heb ik daar soms maar vier hoofdstukken van gelezen. Ik hou van kookboeken, geschiedenisboeken, boeken met veel afbeeldingen en af en toe lees ik een mooie roman.
Ik heb hier een stapeltje boeken liggen. Deze is van mijn zoon, Floris van Look. Hij is kunstschilder en maakte een boek over zijn exposities: De goede richting. Ik ben heel fier op mijn zoon.
Ik heb hier ook een roman in het Italiaans: Grande meraviglia, van Viola Ardone. Ik hou van die taal. Dan heb ik nog een boek met de titel Wijsheid uit het verborgen leven van bomen, van Peter Wohlleben. Over hoe ze met hun wortels met andere bomen communiceren. En Hoe help ik de dieren in mijn tuin. Ik hoe erg van vogels. Er staat altijd een verrekijker naast me op mijn bureau.
Ik heb een hond en een poes en natuurlijk ook nog een heleboel spinnen en vliegen. De poes is zwart met een wit hemd. Hij heet Franco. Hij is redelijk brutaal en vecht graag met andere poezen. De hond heet Monty. Het is een ruwharige chocoladekleurige tekkel. Een heel grappig beest.
Koken, eten maken, groente plukken, kachels aansteken, fietsen. Als ik veel binnen op stoelen zit, ga ik tijdens mijn ontspanningspauze graag naar buiten. Mijn echtgenote maakt heel veel teddyberen. En dan ben ik de koerier die de doos met de beer naar de post brengt. Ik ga ook graag met de hond wandelen.
Ik zou er een landschap op zetten. Liefst met personen of dieren erin. Een paard. Of een boer met een kar en een koe. Die Nederlandse Delfts blauwe tegels vind ik heel mooi.